• blau·we
  • [4] Van onbekende herkomst, oorspronkelijk een neerbuigende benaming voor een ambitieuze of ingebeelde persoon van (gedeeltelijk) Indonesische afkomst, in zwang geraakt in de periode 1945-1950. [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord blauwe blauwen
verkleinwoord - -

blauwe

  1. een voorwerp, kledingstuk e.d. dat blauw is
     Voortdurend keek hij haar aan. Inplaats van haar grijze, eenvoudige japon, droeg zij nu een blauwe.[3]
  2. een persoon die in het blauw gekleed, blauwgekleurd is
  3. (figuurlijk) politieagent
     Om drie uur kwamen „de Blauwen", zoals in Valkenburg de dienaren van Hermandad genoemd worden.[4]
  4. (maatschappij) Indo, met name iemand van gemengd Europees-Indische afkomst.

blauwe

  1. verbogen vorm van de stellende trap van blauw
  1. blauwe op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Humphrey de la Croix
    Blauwen in: Sociale geschiedenis: Wie zijn ze? Indische Nederlanders, Indo-Europeanen, Indo’s en blauwen? op indischhistorisch.nl
  3.   Weblink bron Het beloofde land in: De Huisvriend, Nieuwe serie. Jaargang 4. (1902), H.A.M. Roelants, Schiedam, p. 184 op dbnl.org  
  4.   Weblink bron Cavalier in: De Telegraaf   (01-03-1965), Amsterdam, p. 7 op Delpher.nl