binnenplein
  • bin·nen·plein
enkelvoud meervoud
naamwoord binnenplein binnenpleinen
verkleinwoord binnenpleintje binnenpleintjes

het binnenpleino

  1. een open ruimte zonder dak, die aan alle kanten wordt omgeven door een gebouw, door muren en/of door een arcade
     Het binnenplein, een dakterras boven een lager gelegen afdeling van het ziekenhuis, kaatste de warmte van het middaguur terug.[2]
     Het onderzoek richtte zich in de eerste plaats op een binnenplein. De politie kreeg hulp van deskundigen van defensie die gespecialiseerd zijn in het zoeken naar verborgen ruimtes.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Zoekactie bij clubhuis Satudarah levert niks op” (10-10-2017), NOS