Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bij·ho·rend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen bijhorend
verbogen bijhorende
partitief bijhorends

Bijvoeglijk naamwoord

bijhorend

  1. (Belgisch) dat iets (ondergeschikters) ergens (groters of belangrijkers) passend bij is
    • Zij heeft een mooie jurk aan met een bijhorend sjaaltje. 
    • Ik kocht een nieuwe computer met de bijhorende software. 
Synoniemen

Werkwoord

vervoeging van: bijhoren
verbogen vorm: bijhorende

bijhorend

  1. onvoltooid deelwoord van bijhoren

Gangbaarheid