Oude man met bierkan en goudse pijp
  • bier·kan
enkelvoud meervoud
naamwoord bierkan bierkannen
verkleinwoord

de bierkanv / m

  1. een bierglas met handvat en soms ook een deksel
    • De beroemde toast Éen toast op de gezelligheid', die regelmatig wordt uitgesproken en altijd gecombineerd wordt met een flinke teug uit de bierkan, komt niet uit Beieren. De speech is geschreven door de muzikant Bernhard Dittrich uit Chemnitz in Saksen.[2] 
    • Burgemeester Koelewijn breekt het ijs door te wijzen op een bierkan die tot de rand toe is gevuld met dopjes van bierflesjes. "Jullie verzamelen zo te zien dopjes?" "Ja", bevestigt Niels. "Hier in de buurt wordt een oudijzeractie gehouden en alle kleine beetjes helpen, nietwaar?"[3] 
95 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]