bibliothecaris
- Geluid: bibliothecaris (hulp, bestand)
- IPA: /ˌbiblijote'kaːrɪs/
- bi·blio·the·ca·ris
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘beheerder van bibliotheek’ voor het eerst aangetroffen in 1682 [1]
- afgeleid van bibliotheek met het achtervoegsel -aris
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bibliothecaris | bibliothecarissen |
verkleinwoord | bibliothecarisje | bibliothecarisjes |
- Het woord bibliothecaris staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bibliothecaris" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "bibliothecaris" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be