Een yawl met een bezaansmast
  • be·zaan
  • In de betekenis van ‘achterste gaffelzeil’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1480 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bezaan bezanen
verkleinwoord bezaantje bezaantjes

de bezaanv / m

  1. (scheepvaart) de langsgetuigde, achterste mast van een zeilschip
  2. (scheepvaart) het zeil in de achterste mast van een zeilschip
    • Met bezaan wordt vaak de complete mast met zeil bedoeld. 
29 % van de Nederlanders;
24 % van de Vlamingen.[2]