• be·teu·ge·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord beteugeling beteugelingen
verkleinwoord

de beteugelingv

  1. het in bedwang houden van iets of iemand
     Daarom kan effectieve beteugeling van buitenlandse strijders alleen tot stand komen als de landen van waaruit die strijders komen hun geheime informatie delen."[2]
     De deal die zijn voorganger Obama sloot met Iran om sancties af te bouwen in ruil voor de beteugeling van het nucleaire programma, noemde Trump "ontluisterend".[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Turkije: samenwerking met Westen tegen jihadgangers steeds beter” (17-02-2015), NOS
  3.   Weblink bron “Trump dreigt Noord-Korea met 'volledige vernietiging'” (19-09-2017), NOS