• af·rem·ming
enkelvoud meervoud
naamwoord afremming afremmingen
verkleinwoord

de afremmingv

  1. het zorgen dat iets langzamer gaat; zorgen dat iets minder snel gaat
    • Op de lokale markt daalde Neways 1,2 procent. De producent van elektronische componenten meldde dat aanhoudende componentenschaarste en moeite bij werving van extra personeel leiden tot afremming van de omzetgroei en druk op de organisatie. [2] 
    • De inslag van raketdeeltjes was alleen voor de inzittenden van de cockpit meteen dodelijk. De andere inzittenden kregen te maken met extreme omstandigheden: het oorverdovende geluid van de raketinslag, abrupte afremming en versnelling, decompressie en daardoor mistvorming, teruglopend zuurstofgehalte, extreme kou, het snelle dalen van het vliegtuig en rondvliegende objecten. [3] 
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]