afremming
- af·rem·ming
- Naamwoord van handeling van afremmen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afremming | afremmingen |
verkleinwoord |
de afremming v
- het zorgen dat iets langzamer gaat; zorgen dat iets minder snel gaat
- Op de lokale markt daalde Neways 1,2 procent. De producent van elektronische componenten meldde dat aanhoudende componentenschaarste en moeite bij werving van extra personeel leiden tot afremming van de omzetgroei en druk op de organisatie. [2]
- De inslag van raketdeeltjes was alleen voor de inzittenden van de cockpit meteen dodelijk. De andere inzittenden kregen te maken met extreme omstandigheden: het oorverdovende geluid van de raketinslag, abrupte afremming en versnelling, decompressie en daardoor mistvorming, teruglopend zuurstofgehalte, extreme kou, het snelle dalen van het vliegtuig en rondvliegende objecten. [3]
1.
- Het woord afremming staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afremming" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 20-04-2018 Amper beweging op beurzen Europa
- ↑ Tubantia 04-03-16, 'Zuurstofmaskers MH17 waarschijnlijk ongebruikt'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be