een mondelinge belofte
  • be·lof·te
  • Oude afleiding van het voltooid deelwoord van beloven met het achtervoegsel -te. [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord belofte beloftes, beloften
verkleinwoord beloftetje beloftetjes

de beloftev

  1. een mondelinge of schriftelijke verklaring waarin men iets belooft
    • Belofte maakt schuld. 
    • Tijdens de huwelijksplechtigheid doe je de belofte elkaar altijd trouw te blijven. 
     Hoewel ze elk woord van haar belofte meende, zou dit een onmogelijke opgave blijken.[2]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]