Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trouw·be·lof·te
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trouwbelofte trouwbeloftes
trouwbeloften
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

trouwbelofte v [1]

  1. de belofte die men doet aan elkaar tijdens de huwelijksvoltrekking
    • Uit documentatie van het bedrijf leidt de krant het bedrag af dat Russell Brand zijn vrouw Laura Gallacher gegeven moet hebben, precies zes dagen na hun formele trouwbeloften. Hij kan het missen: ondanks dat de acteur zich uitspreekt tegen het kapitalisme en ’winst’ een vies woord vindt, heeft de Britse Hollywoodster voor zichzelf een fortuin van meer dan 10 miljoen pond weten te vergaren.[2] 
    • Verleidkundige en sensualiteittrainer Pauline Schueler trouwde met zichzelf toen ze onlangs 50 werd: “Ik vond dat een mooi ritueel. Met 50 heb ik goed gekeken wat ik nog wilde houden, wat ik mee wilde nemen en wat ik achter wilde laten. De goede dingen heb ik meegenomen. Van andere dingen heb ik afscheidgenomen. Ik wilde met een schone lei beginnen. En hoe kun je dat beter doen dan met een trouwbelofte aan jezelf?” “Ik heb een bijzonder ambtenaar van de burgerlijke stand gevraagd de ceremonie te voltrekken, die heeft de trouwgelofte afgenomen. Hoewel het niet geldig is voor de gemeente, heb ik wel een mooi document met handtekening. Daarnaast heb ik voor mezelf opgeschreven wat ik belangrijk vind.” [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf 06 okt. 2017
  3. de Telegraaf Daphne van Rossum 27 apr. 2017