• be·le·vings·we·reld
enkelvoud meervoud
naamwoord belevingswereld belevingswerelden
verkleinwoord belevingswereldje belevingswereldjes

de belevingswereldv / m

  1. alles wat mensen ervaren of beleven; alles wat voor iemand van belang is
     Sportwethouder Ruth Mijnen van Montferland: ,,Het is voor ons als gemeente belangrijk om aansluiting te houden bij de belevingswereld van jongeren. Tegenwoordig zijn e-sports daar een belangrijk onderdeel van.” Via het spel hoopt de gemeente ook meer in contact te komen met de jongeren[2]
     „Een kind heeft namelijk een heel andere belevingswereld dan een volwassene, en daar horen ook andere verwachtingen bij. Waar een moeder door haar moederbril kijkt en wellicht denkt: ’Oh kind, begin er maar niet aan’, gaat een kind juist vaak van positieve gedachten uit. Gaat iets dan ’mis’, dan ziet een kind dat slechts als een situatie die net even iets anders is gelopen dan gepland.”[3]


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Hai Voeten
    “128 spelers strijden om de Achterhoekse FIFA Cup: ‘Supergaaf’” (12-08-2020), Tubantia
  3.   Weblink bron
    YARA HOOGLUGT
    “’Ik ben doodsbang om mijn dochter (10) te laten falen’” (9 sep. 2020), De Telegraaf