• be·lan·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belanden
belandde
beland
zwak -d volledig

belanden

  1. ergatief min of meer bij toeval op een bepaalde plaats geraken, terechtkomen
    • Hij struikelde en belandde midden in de brandnetels. 
     Doordat ik nu opeens zo afgezonderd was, voelde het alsof ik op een andere planeet was beland.[1]
     Het gedeelte waar ze nu belandden, was het domein van de opgroeiende jeugd.[2]
  2. ergatief, (scheepvaart) met het schip onverhoeds aan land geraken
    • De zware storm deed ze op een onbewoond eiland belanden. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be