beklagen
- be·kla·gen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beklagen |
beklaagde bekloeg |
beklaagd |
klasse 6
zwak -d
|
volledig |
beklagen
- wederkerend zich ~: ontevredenheid uiten, klachten indienen
- Ik beklaag me al jaren over die slechte service.
- ▸ Bij een goede opvoeding hoorde dat je anderen niet tot last was, geen geld leende, geen erfstukken zoals schilderijen of iets anders verkocht, niet naar familieleden rende om je te beklagen.[1]
- overgankelijk iemands leed bejammeren
- Zijn lot werd door zijn gehele familie en vriendenkring beklaagd.
1. ontevredenheid uiten, klachten indienen
|
2. iemands leed bejammeren
de beklagen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord beklag
- Het woord beklagen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beklagen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044632767
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beklagen |
beklagte |
beklagt |
volledig |
- be·kla·gen
beklagen
- wederkerend sich ~: zich beklagen.