Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·dau·ern
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedauern
[ˌbəˈdaʊ̯ɐn]
geschah
[ˌbəˈdaʊ̯ɐtə]
(hat) bedauert
[ˌbəˈdaʊ̯ɐt]
volledig

Werkwoord

bedauern

  1. overgankelijk betreuren
    «Ich kann das Vorkommnis nur bedauern
    Ik kan het gebeurde alleen maar betreuren.
  2. overgankelijk spijten
    «Das wirst du noch bedauern
    Ooit zal het u spijten.