• be·dra·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bedragen
bedroeg
bedragen
klasse 6 volledig

bedragen

  1. absoluut de som gelds die iets kost
    • De uitgaven bedroegen meer dan twee miljoen euro. 
  2. de grootte van iets
     De afstand tot de groep bedroeg nog dertig meter, toen plotseling een hysterische stem in zijn hoofd schreeuwde: ‘Waar zijn de kinderen? ’[1]

de bedragenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bedrag
     ‘Dit kan dus niet,’ mompelde hij toen hij de bedragen las.[1]
  • vervoeging van bedragen: de stam met de uitgang -en, zonder ge- vanwege voorvoegsel (is gelijk aan de onbepaalde wijs)
vervoeging van: bedragen…
geen verbogen vorm

bedragen

  1. voltooid deelwoord van bedragen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]