bedroeg
- be·droeg
vervoeging van |
---|
bedragen |
bedroeg
- enkelvoud verleden tijd van bedragen
- Ik bedroeg.
- Jij bedroeg.
- Hij, zij, het bedroeg.
- Ik bedroeg.
- ▸ De afstand tot de groep bedroeg nog dertig meter, toen plotseling een hysterische stem in zijn hoofd schreeuwde: ‘Waar zijn de kinderen? ’[1]
- Het woord bedroeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.