barricade
- bar·ri·ca·de
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘straatversperring’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1669 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | barricade | barricades, barricaden |
verkleinwoord | barricadetje | barricadetjes |
de barricade v
- straatversperring die de doorgang door een straat onmogelijk maakt
- De oproerlingen richtten veel barricades op om de politietroepen tegen te houden.
- op de barricade gaan: protesteren
- Hij klom voor ieder onrecht op de barricade.
1. straatversperring die de doorgang door een straat onmogelijk maakt
- Het woord barricade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "barricade" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "barricade" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
vervoeging van |
---|
barricader |
barricade
- eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van barricader
- eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van barricader
- tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van barricader