Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bar·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord barning barningen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de barningv

  1. (figuurlijk) heftige emoties
      Maar niets streelt het gemoed der onzaalge Phenicische; nergens
    Vindt zij de ontspanning der rust, of ontvangt in 't hart of op de oogleên
    't Zoet dier nacht: hare kwelling verdubbelt, en weder herlevend
    Woedt hare liefde, en de barning vervoert haar der strijdende tochten
    [2]
  2. (verouderd) strook waar de golven breken in het water langs de kust
      Kan 't wezen? Nu voorwaar,
    Dan was fortuin hem gunstig op zijn tocht:
    Het stormgeweld, de barning van de zee,
    De blinde klip en 't opgehoopte zand,
    Het roov'renbroed, tuk op verderf en buit,
    't Heeft alles zijn vernielingszucht verzaakt,
    En liet, getroffen door haar hemelsch schoon,
    De onschatb're Desdemona veilig door.
    [3]
  3. (verouderd) stof waaruit door verbranding warmte vrijkomt
      Of het geheele foreest konde in barning geraken! verzekerde boos Didoneel.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    S.J.E. Rau. geciteerd door J.R. Steinmetz
    De Enéis. in: De Banier; tijdschrift van "Het jonge Holland", jrg 4 deel 2 nr 1 (voorjaar 1878), p. 389
  3.   Weblink bron “Poëtische werken. Deel 11. Treur- en blijspelen. Deel 4. : Otello, de Moor van Venetiën” (1862), M. Wijt & Zonen, Rotterdam, p. 233/234
  4.   Weblink bron
    Louis Couperus   (eds. H.T.M. van Vliet e.a.)
    “Het zwevende schaakbord.” (1994; origineel 1922), Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, p. 22