bankpapier
  • bank·pa·pier
enkelvoud meervoud
naamwoord bankpapier bankpapieren
verkleinwoord bankpapiertje bankpapiertjes

het bankpapiero

  1. (economie) een niet op naam gesteld waardepapier dat wordt uitgegeven door een bank, doorgaans de centrale bank van een land
     Stepan Arkadjevitsj liep naar boven met zijn zak uitpuilend van het bankpapier dat de koopman hem over drie maanden had vooruitbetaald.[2]
     Hoeveel Iraans bankpapier de afgelopen maanden is beschreven met dissidente opvattingen is onmogelijk vast te stellen, maar het is voldoende om financiële toezichthouders en bankdirecteuren te dwingen de activiteiten in het openbaar af te keuren. Een toezichthouder liet al weten dat banken de beschreven biljetten niet langer accepteren, in een poging kooplieden en anderen te ontmoedigen het papiergeld te gebruiken.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Anna Karenina”   (1877), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028276062
  3.   Weblink bron “Oppositie Iran betoogt met geld” (14 januari 2010), Reformatorisch Dagblad