1.1 Een bankoe.
  • ban·koe
enkelvoud meervoud
naamwoord bankoe bankoes
verkleinwoord bankoetje bankoetjes

de bankoev / m

  1. (financieel) betaalmiddel in de vorm van een stukje bedrukt papier
    1. (numismatiek) (jongerentaal) biljet of bedrag van 50 euro
      • Ik sprak de winnaar van de ratingprijs van het Beach Chess Toernooi en die vertelde me dat hij van zijn ouders voor elke overwinning een donnie kreeg. Een donnie bleek 10 euro te zijn. Volgens hem draaide het allemaal om doekoe (geld). Zijn streven was om zeker vijf keer te winnen, want dan zouden er vijf donnies opgestreken worden. Vijf donnies bij elkaar opgeteld werd een bankoe (50 euro). [2]
    2. (onder criminelen) bedrag van 50.000 euro
      • 'Oke, als Rotje je vraagt, zeg je bankoe goed?' schrijft Suarez. Bankoe is 50.000 euro. Daarmee stelt hij voor dat Rotje 25.000 euro minder betaald krijgt, maar dat Furby dat wel geheim moet houden. [3]
    3. (verouderd) (straattaal) (numismatiek) biljet van 50 gulden
    4. (verouderd) (numismatiek) (Suriname) biljet van 50 cent
9 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[4]