• ban·koe·tje

het bankoetjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord bankoe
    • Ik had geen tijd voor je chickie die me belt
      Ik drukte weg, check even livescore
      Want man ik had een bankoetje op Feyenoord
      Gok je, rook je, drink je iets teveel, ben je als mijn soort
       [1]