Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ban·ket·bak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord banketbakker banketbakkers
verkleinwoord banketbakkertje banketbakkertjes

Zelfstandig naamwoord

de banketbakkerm

  1. (beroep) een bakker die voornamelijk taarten, klein gebak en chocolade maakt
    • De banketbakker verdiende veel geld in de stad. 
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

banketbakker

  1. (beroep) banketbakker; een bakker die voornamelijk taarten, klein gebak en chocolade maakt


Veluws

Zelfstandig naamwoord

banketbakker

  1. (beroep) banketbakker; een bakker die voornamelijk taarten, klein gebak en chocolade maakt