baliekluiver
- Geluid: baliekluiver (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbaliˌklœyvər / (4 lettergrepen)
- ba·lie·klui·ver
- samenstelling van balie en kluiver , letterlijk "iemand die over de rand (balie [3]) van de brug hangt en aldus zijn tijd verdoet", in de betekenis van ‘leegloper’ voor het eerst aangetroffen in 1860 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baliekluiver | baliekluivers |
verkleinwoord | - | - |
de baliekluiver m
- (pejoratief) iemand die geen nuttige bezigheden heeft
- Een baliekluiver kijkt graag hoe anderen werken
- mannelijke vorm van baliekluifster
- Het woord baliekluiver staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baliekluiver" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ baliekluiver op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "baliekluiver" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be