De balie [1] van een postkantoor
  • ba·lie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘toonbank, rechtbank’ voor het eerst aangetroffen in 1290 [1][2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord balie balies
verkleinwoord balietje balietjes

de baliev

  1. langgerekte bank van waarachter men klanten bedient
    • We kunnen nog wel iemand aan de balie gebruiken. 
     Bij de balie van het hotel stond een kleine roze leenfiets waarop ik tevreden richting het winkelcentrum fietste.[4]
  2. (juridisch) een beroepsvereniging van advocaten
  3. (bouwkunde) balustrade, hekwerk, leuning
    • De balies van de brug zijn samengesteld uit giet- en smeedijzer. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]