1. Baguettes
  • ba·guet·te
  • Leenwoord uit het Frans baguette “stok(je)”, “stokbrood”, in de betekenis van ‘stokbrood’ voor het eerst aangetroffen in 1976 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord baguette baguettes
verkleinwoord baguetje
baguettetje
baguetjes
baguettetjes

de baguettev / m

  1. (voeding) langwerpig brood met een harde korst
    • Ik haalde mijn baguette op de hoek van de straat en dronk als een Fransman koffie in het café aan de overkant (een euro). [4] 
  2. rechthoekig stukje zilver (waaruit lepels en vorken gesmeed worden)
  3. langwerpig rechthoekig geslepen edelsteen
     Zoals in vele sieraden werd de baguette gecombineerd met andere slijpvormen en edelstenen.[5]
  4. drumstok
94 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]


  • ba·guette
  • Leenwoord uit het Italiaans bacchetta “stok(je)”.

baguette v

  1. dun stok(je)
  2. een voorwerp dat op een dun stokje lijkt, bijv. eetstok, drumstok, dirigeerstok, toverstok
  3. dun stokbrood van ca. 300 gram, baguette
  4. langwerpig rechthoekig geslepen edelsteen
  5. (informeel) (dunne) been