toverstok
- to·ver·stok
- samenstelling van tover ww en stok , voor het eerst aangetroffen in 1747, zie de vindplaats hieronder.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | toverstok | toverstokken |
verkleinwoord | toverstokje | toverstokjes |
de toverstok m
- (magie) langwerpig voorwerp waarmee een tovenaar of goochelaar wordt verondersteld te kunnen toveren
- Om daaräan zekere vorm te geven, en het zelve vervolgens een leevende beweeging toe te brengen door het aanraaken van myn Roede of Toverstok: En op het oogenblik wierd het een klein Hondje, het welk haar nablafte, of een aardig Aapje, waar mede zy zich bezig hield om het zelve allerlei grappen en sprongen te leeren. [1]
- Als een tovenaar zwaait met zijn toverstokje en daarbij een toverspreuk zegt kunnen er vreemde dingen gebeuren.
1. zie toverstaf
- Het woord toverstok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "toverstok" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Germain François Poullain de Saint-Foix. 1747. Het orakel (vert. Nicolaas Willem op den Hooff). Izaak Duim, Amsterdam, p. 12. dbnl.org. Geraadpleegd 19-09-2020.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be