• to·ver·stok
enkelvoud meervoud
naamwoord toverstok toverstokken
verkleinwoord toverstokje toverstokjes

de toverstokm

  1. (magie) langwerpig voorwerp waarmee een tovenaar of goochelaar wordt verondersteld te kunnen toveren
    • Om daaräan zekere vorm te geven, en het zelve vervolgens een leevende beweeging toe te brengen door het aanraaken van myn Roede of Toverstok: En op het oogenblik wierd het een klein Hondje, het welk haar nablafte, of een aardig Aapje, waar mede zy zich bezig hield om het zelve allerlei grappen en sprongen te leeren. [1]
    • Als een tovenaar zwaait met zijn toverstokje en daarbij een toverspreuk zegt kunnen er vreemde dingen gebeuren. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. Germain François Poullain de Saint-Foix. 1747. Het orakel (vert. Nicolaas Willem op den Hooff). Izaak Duim, Amsterdam, p. 12. dbnl.org. Geraadpleegd 19-09-2020.
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be