bagagedrager
- ba·ga·ge·dra·ger
- samenstelling van bagage en drager
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | bagagedrager | bagagedragers |
verkleinwoord | bagagedragertje | bagagedragertjes |
de bagagedrager m
- een rek op de fiets (of andere tweewieler) waarop bagage bevestigd kan worden
- Mijn bagagedrager is momenteel kapot en moet gerepareerd worden.
- De jongen fietste terwijl het meisje in amazonezit op de bagagedrager zat.
1.
- Het woord bagagedrager staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bagagedrager" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be