babbelaars
- Geluid: babbelaars (hulp, bestand)
- (IPA in voorbereiding)
- bab·be·laars
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | babbelaars | |
verkleinwoord |
de babbelaars mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord babbelaar
- meervoudsvorm als officiële benaming (zangvogels) een geslacht Garritornis van zangvogels uit de familie Pomatostomidae
- [2] zangvogels, vogels, viervoeters, gewervelden, chordadieren, dieren
- [2] papoeababbelaar
- Afghaanse babbelaar, Arabische babbelaar, bergjuweelbabbelaar, blauwe juweelbabbelaar, bonte babbelaar, bonte juweelbabbelaar, bruingele babbelaar, bruinkapjuweelbabbelaar, Ceylonese babbelaar, dunbekbabbelaar, egelbabbelaar, eksterbabbelaar, geelsnavelbabbelaar, geschubde babbelaar, gestreepte babbelaar, gewone babbelaar, grijskruinbabbelaar, Halls babbelaar, Hindes babbelaar, Iraakse babbelaar, junglebabbelaar, Malcolms babbelaar, Maleise ralbabbelaar, naaktwangbabbelaar, noordelijke witstuitbabbelaar, oeverbabbelaar, pijlpuntbabbelaar, roodkruinbabbelaar, roodrugbabbelaar, rosse babbelaar, sahelbabbelaar, schubborstbabbelaar, taborababbelaar, witbrauwbabbelaar, witkeelbabbelaar, witkopbabbelaar, zuidelijke witstuitbabbelaar, zwartkapbabbelaar, zwartteugelbabbelaar, zwartvoorhoofdbabbelaar
- Het woord babbelaars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- [1] babbelaars op Wikidata