• ava·tar
enkelvoud meervoud
naamwoord avatar avatars
verkleinwoord - -

de avatarm

  1. (religie) de incarnatie van een godheid, met name in het hindoeïsme
    • Varaha en Narasimha zijn avatars van Visjnoe. 
  2. (informatica) visuele representatie van een persoon of dier in computerpresentaties en virtual reality in het begin alleen bestaande uit een kleine afbeelding die een bepaalde gebruiker symboliseert
    • Ik gebruik een brullende leeuwenkop als avatar. 
88 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[2]


enkelvoud meervoud
avatar avatars

avatar

  1. (informatica) avatar


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  avatar     l'avatar     avatars     les avatars  

avatar m

  1. (informatica) avatar