automobilist
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- au·to·mo·bi·list
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van mobiel met het voorvoegsel auto-
- afgeleid van automobiel met het achtervoegsel -ist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | automobilist | automobilisten |
verkleinwoord | automobilistje | automobilistjes |
Zelfstandig naamwoord
de automobilist m
Vertalingen
1. een bestuurder van een auto
Gangbaarheid
- Het woord automobilist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "automobilist" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be