• bi·list
  • Afleiding van het Deense zelfstandige naamwoord bil
  • Woordvorming ontleend aan cyklist, dat van cykel komt
Naar frequentie 27616
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bilist     bilisten     bilister     bilisterne  
genitief   bilists     bilistens     bilisters     bilisternes  

bilist, g

  1. (verkeer) automobilist (mannelijke vorm)
    «En norsk bilist undgik natten til torsdag at ramme en elg.»
    Een Noorse automobilist kon in de nacht tot donderdag vermijden een eland aan te rijden.
  2. (verkeer) automobiliste (vrouwelijke vorm)
  • [1-2]:  ældre bilister
oudere automobilisten en automobilistes
  • [2]:  kvindelig bilist
automobiliste


  • bi·list
  • Afleiding van het Noorse zelfstandige naamwoord bil
  • Woordvorming ontleend aan syklist, dat van sykkel komt
Naar frequentie 42352
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bilist     bilisten     bilister     bilistene  
genitief   bilists     bilistens     bilisters     bilistenes  

bilist, m

  1. (verkeer) automobilist (mannelijke vorm)
    «Bilisten ble grepet av panikk, da politiet ville stoppe ham.»
    De automobilist raakte in paniek, toen de politie hem wilde aanhouden.
  2. (verkeer) automobiliste (vrouwelijke vorm)
  • [1-2]: en dyktig bilist
een ervaren automobilist
een ervaren automobiliste


  • bi·list
  • Afleiding van het Nynorske zelfstandige naamwoord bil
  • Woordvorming ontleend aan syklist, dat van sykkel komt
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bilist     bilisten     bilistar     bilistane  

bilist, m

  1. (verkeer) automobilist (mannelijke vorm)
  2. (verkeer) automobiliste (vrouwelijke vorm)
  • [1-2]: ein omsynslaus bilist
een meedogenloze automobilist
een meedogenloze automobiliste


  • bi·list
  • Afleiding van het Zweedse zelfstandige naamwoord bil
  • Woordvorming ontleend aan syklist, dat van sykkel komt
Naar frequentie 98511
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   bilist     bilisten     bilister     bilisterna  
genitief   bilists     bilistens     bilisters     bilisternas  

bilist, g

  1. (verkeer) automobilist (mannelijke vorm)
    «Bilisten ble grepet av panikk, da politiet ville stoppe ham.»
    De automobilist raakte in paniek, toen de politie hem wilde aanhouden.
  2. (verkeer) automobiliste (vrouwelijke vorm)