autobestuurder
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- au·to·be·stuur·der
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van auto en bestuurder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | autobestuurder | autobestuurders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (verkeer) bestuurder van een motorvoertuig op meer dan drie wielen
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord autobestuurder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.