• as·ser·tief
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zelfbewust’ voor het eerst aangetroffen in 1979 [1]
  • afgeleid van assertie met het achtervoegsel -ief
  • afgeleid van het Franse assertif of daarvoor van het Latijnse 'assertivus'
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen assertief assertiever assertiefst
verbogen assertieve assertievere assertiefste
partitief assertiefs assertievers -

assertief

  1. mondig, zelfbewust
    • Hij was soms wel een beetje te assertief bij het agressieve af. 
     De Chantal die zij enkele maanden geleden had ontmoet, zou nooit zo assertief hebben gereageerd.[2]
96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]