aspic
- as·pic
- van Frans aspic [1][2]
- [1] in de betekenis van ‘vlees- of visgelei’ voor het eerst aangetroffen in 1863 [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aspic | aspics |
verkleinwoord | aspicje | aspicjes |
de aspic m
- (kookkunst) vlees- of visbouillon gebonden met gelatine
- Soms sta je het liefst een dagje in de keuken, je vult een kalfsborst, laat eieren zweven in aspic, rolt zelf dolma’s, fabriekt snoezige puddinkjes en bakt vormpjes van geraspte aardappel die dan weer gevuld worden met krab, appel en gember. Een andere keer is mijn lievelingseten inktvis en garnalen met harissa op voorwaarde dat ik al harissa gemaakt had want ik heb echt géén zin om een uur in de keuken te staan. [4]
- (militair) (verouderd) bepaald type kanon waarmee kogels van 12 pond konden worden afgeschoten
- (reptielen) (verouderd) giftige slang
- [2] serpentijn, twaalfponder
- [3] aspis
- Het woord aspic staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aspic" herkend door:
54 % | van de Nederlanders; |
57 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ aspic op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "aspic" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Vos, M. de"Galgenmaal" (30 augustus 2014) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2018-11-09
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- [1] van Latijn aspis "gifslang", de uitgang op -ic is in het Frans ontstaan onder invloed van basilic, een ander soort slang
- [3] (figuurlijk) gebruik van de betekenis "gifslang", omdat dit gerecht vroeger werd gemaakt in de vorm van een opgerolde spiraal die koel en glad aanvoelde en ook door het kleurenpatroon aan een gifslang deed denken
- [4] (verkorting) van lavande aspic
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
aspic | l'aspic | aspics | les aspics |
aspic m
- (reptielen) benaming voor verschillende soorten gifslangen
- (figuurlijk) iemand die stiekem kwaadspreekt over anderen
- (kookkunst) aspic
- (plantkunde) spijklavendel Lavandula latifolia
- [3] Nederlands: aspic