• ar·tiest
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘kunstenaar’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1553 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord artiest artiesten
verkleinwoord artiestje artiestjes

de artiestm

  1. (beroep) iemand die zijn creatieve talenten gebruikt om kunst te maken, uitvoerend kunstenaar
    • Het jonge meisje voelde zich al een hele artiest toen ze op de vrijmarkt speelde op haar viool. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]