argumenteren
- ar·gu·men·te·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bewijsgronden aanvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1]
- afgeleid van het Franse argumenter (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
argumenteren |
argumenteerde |
geargumenteerd |
zwak -d | volledig |
argumenteren
- inergatief met argumenten tot een conclusie trachten te komen
- overgankelijk met argumenten staven
1. met argumenten tot een conclusie trachten te komen
- Het woord argumenteren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "argumenteren" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "argumenteren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be