arbeidspotentieel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·beids·po·ten·ti·eel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidspotentieel arbeidspotentiëlen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het arbeidspotentieelo

  1. (economie) de hoeveelheid arbeidskracht die aanwezig is in een land
     Ze maakten een derde van het arbeidspotentieel in de streek uit.[1]
     Om vacatures te vullen met de bestaande mensen die kunnen werken, moet ook worden gekeken naar het zogeheten onbenutte arbeidspotentieel: mensen die kunnen werken, maar dat (nog) niet doen. "Dat gaat om 1,1 miljoen mensen. Daar is veel te weinig in geïnvesteerd en daar plukken we nu de wrange vruchten van", stelt Wilthagen.[2]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. “Het brilletje van Tsjechov : reizen door Rusland” (2014), Atlas Contact  , ISBN 9789045024875
  2.   Weblink bron “Te weinig personeel voor te veel banen: zijn er oplossingen?” (03-07-2021), NOS