• ar·beids·kracht
enkelvoud meervoud
naamwoord arbeidskracht arbeidskrachten
verkleinwoord arbeidskrachtje arbeidskrachtjes

de arbeidskrachtv / m

  1. het vermogen om arbeid te (kunnen) verrichten
  2. (economie) ieder van de personen die aan voornoemd criterium voldoen of daadwerkelijk werken