• ar·bei·de
vervoeging van
arbeiden

arbeide

  1. aanvoegende wijs van arbeiden


  • ar·bei·de
  • Afkomstig van de Nederduitse woorden arbeit / arbet (= inspanning, moeite)
Naar frequentie 1806
vervoeging
onbepaalde wijs arbeide arbeide
tegenwoordige tijd arbeider arbeider
verleden tijd arbeida
arbeidet
arbeidde
voltooid
deelwoord
arbeida
arbeidet
arbeidd
onvoltooid
deelwoord
arbeidende arbeidende
lijdende vorm arbeides arbeides
gebiedende wijs arbeid arbeid
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 3 zwak
opmerking optioneel optioneel

arbeide

  1. onovergankelijk werken
    «Han arbeider på sykehuset.»
    Hij werkt in een ziekenhuis.
  2. onovergankelijk (van een machine of motor) functioneren, werken
  3. onovergankelijk (van hout bij temperatuurschommelingen) zich uitbreiden of krimpen
  • [1]: arbeide på fabrikk
op de fabriek werken
  • [1]: arbeide som fotograf
als fotograaf werken

arbeide

  1. verouderde spelling of vorm van arbeid [1]
(onbepaalde onzijdige vorm nominatief meervoud)

arbeide

  1. verouderde spelling of vorm van arbeider [1]
(onbepaalde onzijdige vorm nominatief meervoud)
  1. 1,0 1,1 Krant: Indtrøndelagen
    Nr. 193, torsdag 23 august 1917, pag. 4
    Bokbinderi og Protokolfabrik. (klik op PDF)


  • ar·bei·de
  • Afkomstig van de Nederduitse woorden arbeit / arbet (= inspanning, moeite)
vervoeging
onbepaalde wijs arbeide
arbeida
tegenwoordige tijd arbeider
verleden tijd arbeidde
voltooid
deelwoord
arbeidd
arbeidt
onvoltooid
deelwoord
arbeidande
lijdende vorm arbeidast
gebiedende wijs arbeid
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak
opmerking

arbeide

  1. onovergankelijk werken
  2. onovergankelijk (van een machine of motor) functioneren, werken
  3. onovergankelijk (van hout bij temperatuurschommelingen) zich uitbreiden of krimpen
  • [1]: arbeide på fabrikk
op de fabriek werken
  • [1]: arbeide som fotograf
als fotograaf werken