[1] De appelbloesem
 
[2] appelbloesem, een vrij algemeen voorkomende interieurkleur in de 17de eeuw.
  • ap·pel·bloe·sem
enkelvoud meervoud
naamwoord appelbloesem appelbloesems
verkleinwoord - -

de appelbloesemm

  1. (plantkunde) bloem van een appelboom Malus domestica  
     Bij kersenbloesem zijn de steeltjes langer dan bij pruimen. En bij pruimen en kersen is de bloesem helderwit, in plaats van crèmewit, zoals bij peren. Appelbloesem is roziger.[2]
     Mannetjes ruiken naar hout, leer en nootmuskaat, vrouwtjes naar perzik en appelbloesem.[3]
  2. (kleur) bleekroze kleur
     Appelbloesem wordt gemaakt uit een kleine hoeveelheid Engels rood met veel wit. Het was een vrij algemeen voorkomende interieurkleur in de 17de eeuw.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gemma Venhuizen
    “De lente is het ideale seizoen voor een bloesemtocht” (13 april 2017) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Arjen van Veelen
    “Napalm voor je oksels” (9 oktober 2012) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron “Appelbloesem” (22 aug 2012) op agriwiki.nl