• apa·thie
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ongevoeligheid’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • met het voorvoegsel a- en met het achtervoegsel -pathie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord apathie -
verkleinwoord - -

de apathiev

  1. (medisch) (psychologie) lusteloosheid, gebrek aan emotie, motivatie of enthousiasme
    • Luc was gewoon niet aan de gang te krijgen. Langzamerhand zakte hij weg in totale apathie. [3] 
     Momenten van volslagen apathie wisselden zich af met korte periodes waarin hij driftig op en neer liep.[4]
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]