alvleesklier
- al·vlees·klier
- In de betekenis van ‘pancreas’ voor het eerst aangetroffen in 1856 [1]
- samenstelling van alvlees zn en klier zn [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | alvleesklier | alvleesklieren |
verkleinwoord | alvleeskliertje | alvleeskliertjes |
- (anatomie) een klier die enzymen afscheidt in de twaalfvingerige darm om de afbraak van zetmeel, vet en eiwitten te bevorderen
- Het is erg belangrijk dat de alvleesklier goed functioneert.
1. een klier die enzymen afscheidt in de twaalfvingerige darm om de afbraak van zetmeel, vet en eiwitten te bevorderen
- Het woord alvleesklier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "alvleesklier" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "alvleesklier" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ alvleesklier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be