alvleesklier
  • al·vlees·klier
enkelvoud meervoud
naamwoord alvleesklier alvleesklieren
verkleinwoord alvleeskliertje alvleeskliertjes

de alvleesklierv / m

  1. (anatomie) een klier die enzymen afscheidt in de twaalfvingerige darm om de afbraak van zetmeel, vet en eiwitten te bevorderen
    • Het is erg belangrijk dat de alvleesklier goed functioneert. 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]