• als·me·de
  • In de betekenis van ‘nevenschikkend voegwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1672 [1]
  • samenstelling van  als  en  mede  [2]

alsmede

  1. en ook
    • De koffer hebben ze in het bruin alsmede in het zwart. 
     Toen mevrouw Lippman samen met Gumb een reis maakte naar Florida en tijdens die reis overleed, erfde hij alles: het oude gebouw met de woonruimten, de lege winkelpui en het grote souterrain, alsmede een aanzienlijke som geld.[3]
95 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]