• al·macht
enkelvoud meervoud
naamwoord almacht -
verkleinwoord - -

de almachtv / m

  1. absolute macht, macht over alles
    • Van god wordt gezegd dat hij almacht heeft. 
     In zijn leerstellingen keurde Al-Ghazali de ideeën van Aristoteles af; dat gold ook voor andere ideeën die de almacht van God tegenspraken.[2]
88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[3]
  1. almacht op website: Etymologiebank.nl
  2. Antonio Padilla
    “Fabeachtige getalen en waar ze te vinden” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026353512
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be