• al·ler·slimst
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen allerslimst
verbogen allerslimste

allerslimst

  1. intelligenter dan alle anderen; slimmer dan alle anderen; beter dan alle anderen
     Het allerslimst was James Last bij het inspelen op de lokale markten.[2]
     Maar die tijd zou nu voorbij moeten zijn. 'Vandaag is de dag dat de euro wordt gered', werd ons de afgelopen maanden voorgehouden. En hoewel er ongetwijfeld iets zal worden besloten is het de vraag of de crisis hierdoor is opgelost. Zelfs de allerslimste economen snappen het soms niet meer en weten niet precies hoe de eurocrisis zich zal ontwikkelen en of een faillissement van bijvoorbeeld Griekenland voorkomen kan worden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Jan Vollaard
    “Alleen Elvis kon hem van zijn troon stoten” (11 juni 2015) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Sebastiaan Timmermans
    “'Wil degene die de eurocrisis wel snapt nu zijn vinger opsteken?'” (26 oktober 2011), Tubantia