• al·ler·lei
  • In de betekenis van ‘onbepaald voornaamwoord’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1]
  • afgeleid van de genitief van alle met het achtervoegsel -lei
stellend
onverbogen allerlei
verbogen (alleen
predicaat)

allerlei

  1. van grote verscheidenheid
    • Op de rommelmarkt kun je allerlei spullen kopen. 
    • De jongen maakte net als zijn vader allerlei dingen, die de Steenlanders niet konden maken. Soms bouwde hij bijvoorbeeld van klei, die de Woordbouwer voor hem meebracht, prachtige mensenfiguren. [2] 
     Zij deed er water in en toen allerlei geheimzinnige kruiden, een beetje aarde, glanzende stenen, mossen en planten.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]