• al·ler·han·de

allerhande

  1. van allerlei soort
    • We hebben in dat park allerhande dieren gezien. 
enkelvoud meervoud
naamwoord allerhande -
verkleinwoord - -

het allerhandeo

  1. divers samengesteld geheel
    • Aan de wand van zijn kamer hing een allerhande van schilderijtjes, posters, foto's en knipsels. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]