• al·ler·han·de

allerhande

  1. van allerlei soort
    • We hebben in dat park allerhande dieren gezien. 
     Het grote raam met uitzicht over het zuiden van de stad zorgde voor een uitbundige lichtinval waarin zowel azalea's, bougainvilles als allerhande palmen voortreffelijk konden gedijen.[3]
     Allerhande flauwiteiten werden beschouwd als ernstig te nemen gespreksonderwerpen.[4]
enkelvoud meervoud
naamwoord allerhande -
verkleinwoord - -

het allerhandeo

  1. divers samengesteld geheel
    • Aan de wand van zijn kamer hing een allerhande van schilderijtjes, posters, foto's en knipsels. 
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]