• al·le·gaar·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord allegaartje allegaartjes
verkleinwoord

het allegaartjeo

  1. een bonte verzameling, een verzameling van zeer ongelijke mensen of zaken
    • ongevaarlijk groepje dwarsliggers”, schreef onze correspondent Juurd Eijsvoogel eerder. Dat veranderde toen een van hen in oktober vorig jaar het vuur opende op vier leden van een speciale politie-eenheid. Een van die agenten overleed een dag later aan zijn verwondingen. Eijsvoogel schreef daar daags nadien over: “Het incident heeft opeens de aandacht gevestigd op deze wonderlijke beweging, die hoogstens enkele duizenden volgelingen heeft. Het is een allegaartje van querulanten, fantasten, complotdenkers, schimmige zakenlui en mensen met extreemrechtse ideeën, aldus een recente analyse van de Beierse overheid.”[3] 
89 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]