afwerken
- af·wer·ken
- samenstelling van af bw en werken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afwerken |
werkte af |
afgewerkt |
zwak -t | volledig |
afwerken
- overgankelijk de laatste en kleine details afmaken
- Die houten kast is erg netjes afgewerkt.
- volledig bezoeken, bespreken of behandelen
- Tijdens de culturele reis moesten alle kerken van Rome worden afgewerkt.
- voltooien
- Ik moet even deze order afwerken maar dan ben ik klaar.
- (informeel) (spreektaal) (straatprostitutie) een klant in de auto seksueel bedienen (zodat hij weer kan vertrekken)
- ▸ Nu staat er een houten huisje met alle voorzieningen die nodig zijn, maar helemaal veilig was het nog niet voor de straatprostituees. Er was nog geen plek waar ze hun klanten konden afwerken.[1]
1. de laatste en kleine details afmaken
- Het woord afwerken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afwerken" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Weblink bron Iris Tasseron“Bedenkers tippelzone balen van aanstaande sluiting: 'Het bracht veiligheid voor straatprostituees'” (27 juni 2021) op www.rtvutrecht.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be