• af·wer·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwerken
werkte af
afgewerkt
zwak -t volledig

afwerken

  1. overgankelijk de laatste en kleine details afmaken
    • Die houten kast is erg netjes afgewerkt. 
  2. volledig bezoeken, bespreken of behandelen
    • Tijdens de culturele reis moesten alle kerken van Rome worden afgewerkt. 
  3. voltooien
    • Ik moet even deze order afwerken maar dan ben ik klaar. 
  4. (informeel) (spreektaal) (straatprostitutie) een klant in de auto seksueel bedienen (zodat hij weer kan vertrekken)
     Nu staat er een houten huisje met alle voorzieningen die nodig zijn, maar helemaal veilig was het nog niet voor de straatprostituees. Er was nog geen plek waar ze hun klanten konden afwerken.[1]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1.   Weblink bron
    Iris Tasseron
    “Bedenkers tippelzone balen van aanstaande sluiting: 'Het bracht veiligheid voor straatprostituees'” (27 juni 2021) op www.rtvutrecht.nl
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be