Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·straf·fing
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afstraffing afstraffingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afstraffingv

  1. een grote nederlaag ondergaan
    • Het was een furieuze stadsderby, vol dramatiek, begonnen in de lentezon, eindigend in de stromende regen. Sparta dat met het mes tussen te tanden opende, gebrand op revanche na de 6-1 afstraffing eerder dit seizoen in de Kuip. ‘Feyenoord op weg naar weer een cup’, staat op een spandoek dat de Feyenoord-aanhang vooraf toont in het uitvak. Na de beker in 2016 de landstitel in 2017? Het is de goden verzoeken, lijkt het, zo vroeg in maart. [3] 
  2. straf die iemand ondergaat na iets verkeerds te hebben gedaan
    • De Graaf: „De Franse historicus Ernest Renan zegt: geschiedenis is de manier waarop we collectief dingen vergeten. Vertaald naar nu: we weten niet meer waarom we dankbaar moeten zijn voor Europa, want we zijn de oorlog vergeten. De selectieve greep in het verleden van CDA-leider Sybrand Buma is een ander voorbeeld. Hij noemde de gelijkheid van man en vrouw in Nederland ‘een waarde van duizend jaar’…” Aan tafel breekt gelach uit, en een historische afstraffing volgt. Tot 1956 kon een gehuwde vrouw geen auto of huis kopen, of een bankrekening openen zonder schriftelijke toestemming van haar man. Pas in 1980 werd de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen aangenomen. „Het hedendaagse nationalisme geeft ook blijk van collectief vergeten van dingen die niet in de kraam te pas komen”, zegt De Graaf.[4]  
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. afstraffing op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Bart Hinke Steven Verseput 5 maart 2017
  4. NRC Bas Blokker Dirk Vlasblom 24 maart 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be